Wie vindt het nou niet belangrijk om zichzelf te zijn of zichzelf te worden? De vloedgolf aan ‘selfies’ is wat dat betreft veelzeggend. Natuurlijk wordt deze trend door de sociale media versterkt, maar los daarvan is het zelfbeeld in de loop der tijd steeds belangrijker geworden. In feite heeft de mensheid een eeuwen lange reis naar binnen gemaakt, eerder verinnerlijking genoemd en daarbij zijn de relaties met ons thuis – onze sociale en natuurlijke omgeving – steeds zakelijker geworden.
In de steentijd hadden mensen een kleine ‘ik’, ingebed in het sociale leven van de clan. Mensen waren beducht voor de krachten van de natuur en de godenwereld, als het ware overgeleverd aan de Grote Omgeving. De grens tussen persoon en omgeving was vaag. Identiteit viel vrijwel samen met de sociale rol in de groep. De buitenwereld was ondoorgrondelijk en het zelfbeeld onproblematisch.
Sindsdien laten historische documenten een gestage ontwikkeling van externe impuls naar interne drijfveer zien. In de Ilias komen Homerus’ helden als in een opwelling van goddelijke kracht tot hun grootse daden. Maar de latere Odysseus krijgt al een veel menselijker gezicht als hij met inventiviteit en list zijn doel bereikt. In de bijbel net zo. In het oude testament worden mensen als Abraham en Mozes door plotselinge verschijningen van God verrast. Gideon, Jefta, Simson, Saul, David en vele anderen worden door de Geest Gods aangegrepen. Profeten als Elia, Elisa en Amos zijn vooral spreekbuis van God. Hun persoonlijkheid komt nauwelijks aan bod, alleen Gods boodschap. Weer anderen zijn door boze geesten bezeten.
Maar Abraham begint aan de reis naar binnen. Het zelf ontluikt. Verderop in de Psalmen en zeker bij Job spreekt God niet meer tot de mens maar roept de mens tot God. Prediker peinst over het leven. In het nieuwe testament speelt het innerlijk een nog grotere rol. Paulus predikt de morele gelijkheid van alle mensen, onafhankelijk van uiterlijkheden. Iedereen is waardevol voor God. Hij schrijft over de innerlijke strijd tussen lichaam en ziel. Blijkbaar komt het kwaad niet langer alleen van buiten maar nu ook van binnen. Na de bijbeltijd verschuift de bron van het kwaad nog verder naar binnen, want volgens kerkvader Augustinus heeft de mens niet alleen verstand en verlangens maar ook een innerlijke wil en daar komt het kwaad vandaan.
In de 17e eeuw doet de individu zijn intrede. De mens wordt nu zelf verantwoordelijk niet alleen voor het kwaad maar ook voor zijn verlossing. Twee eeuwen later graaft Freud nog dieper in de ziel en ontdekt het onderbewustzijn, het deel van onze hersenen dat nauwelijks te doorgronden valt. Tenslotte ontstaat in de 1970er jaren de humanistische psychologie. Rogers en Maslow wijzen op de ontwikkeling van het persoonlijk potentieel. De mens is goed en zijn doel is zelfontplooiing. In het Esalen instituut in California worden deze ideeën verder uitgewerkt. Termen als identiteitscrisis; zelfverwerkelijking; ‘jezelf zijn’ en ‘je hart volgen’ zijn van hier uit naar de VS en de hele Westerse wereld overgewaaid.
Zo zijn de rollen helemaal omgedraaid. Het ondoorgrondelijke verdween niet maar verhuisde van buiten naar binnen. De Grote, Grillige Omgeving lijkt overzichtelijk en beheersbaar geworden. De kleine ‘ik’ werd een Grote, Onpeilbare Ego. Dit is geen moreel oordeel. Individualiteit op zich is niet goed of slecht. Eigen idealen, keuzes, verantwoordelijkheden en zelfonderzoek zijn zelfs prachtig, zolang we maar niet vergeten dat iedereen gelijkwaardig is, ongeacht geaardheid, geslacht of ras, etc. En dat talent geen bezit maar een verantwoordelijkheid is. De kernvraag is: wat doe ik ermee, wat wil ik?
Menig filosoof in onze tijd stelt dat de mens helemaal geen vrije wil heeft. Het zelfbeeld zou niets anders dan fictie zijn. Dat is wel een heel schraal mensbeeld, want zonder wil is het leven ook zonder waarden. Wij zijn niet ons brein. Onze persoonlijkheid is te vergelijken met muziek. Muziek moet klinken maar is niet hetzelfde als het muziekinstrument. Muziek is zelfs meer dan een bepaalde uitvoering of vertolking. En wat fictie betreft: wat zou een mens zijn zonder hoop, verbeeldingskracht, empathie, invoelingsvermogen of klassiek gezegd, zonder inspiratie van de Geest?!
Een mens is een veelheid van verrassende contrasten. En hoewel alles aan verandering onderhevig is, blijft er toch die wonderlijke continuïteit van een en dezelfde ‘ik’. Onze persoonlijkheid is niet in de eerste plaats een uniek (tijdsgebonden) resultaat of ‘product’, maar vooral ook een karakteristieke (meer tijdloze) manier van doen. Ik geloof en vertrouw erop dat persoonlijkheden onvergankelijke verschijningsvormen zijn van het veelomvattende voortgaande vitaliseringsproces dat schepping heet.
Ten diepste zijn wij een geheim. Wat mij betreft kunnen Paulus’ woorden over geloof, hoop en liefde prima op het zelfbeeld toegepast worden: “nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar ooit zullen we ten volle kennen zoals we zelf gekend zijn”.
20 juni 2019
Mooi! Eigenlijk nog nooit op deze manier over de veranderende ‘ ik’ van de mens nagedacht.
2 juli 2019
Wat fijn om dit zo eens uitgelegd te krijgen.
En waar je dan mee eindigt.
Dat vind ik echt een troostrijk slot, Aad. Je bent soms een raadsel voor jezelf. En dan te weten dat we ten volle zullen kennen zoals we zelf gekend zijn.
Ja, daar kan ik naar uitkijken.
6 juli 2019
Ik bleef hangen bij de helden van Homerus waarin ik vond dat jouw naam nogal Freudiaans verwerkt was!
6 juli 2019
Het eerste deel van mijn reactie is kennelijk niet doorgekomen maar daarin gaf ik aan dat je ook deze keer de koe weer eens duchtig bij de horens hebt gevat!