“Ga op weg” Genesis 12: 1
Rond 2000 BC hebben Uruk en Ur, de grote steden tussen de Eufraat en de Tigris elk wel 50.000 inwoners; arm en rijk; slaaf en vrij; verschillende beroepen. Het gaat in die steden allang niet meer zoals voorheen om ‘overleven in de natuur’. Hier moet je je zien te handhaven te midden van allerlei menselijke verhoudingen, belangen en conflicten. Mensen voelen zich veel minder dan vroeger, lid van de stam en van de familie – met ieder zijn vanzelfsprekende, voorbestemde plaats. Het leven in de grote stad is zo complex en veeleisend, dat de verhouding tussen de groep en de enkeling drastisch gaat veranderen. Naast het publieke, sociale leven wordt het privéleven en tenslotte ook het innerlijk leven belangrijk – met nieuwe vragen over persoonlijke identiteit.
Waarschijnlijk begon het bij mensen met kennis en connecties. Bij hen groeit een nieuw zelfbewustzijn en verandert het godsgeloof. Men gaat huisgoden vereren (in Genesis ‘terafim’ genoemd). Dat waren persoonlijke goden die – zo dacht men – weliswaar niet erg machtig waren maar slechts één exclusieve taak hadden, nl om de persoon of familie in kwestie te beschermen. De relatie tussen god en mens wordt zo persoonlijker en directer dan de vroegere cultus van de vruchtbaarheid. Natuurlijk blijkt hieruit dat mensen zich meer bewust van zichzelf worden.
Maar daarbij blijft het niet. Het innerlijk leven krijgt nieuwe dimensies. In het oudste verhaal van de wereld zien we daar al iets van. Een zekere koning Gilgamesh is oppermachtig en heeft alles wat zijn hart begeert. In een lange avontuurlijke tocht gaat hij op zoek naar onsterfelijkheid maar zonder resultaat. Vertwijfeld vraagt hij zich dan af, waarvoor hij geleefd heeft.
Het Bijbelse voorbeeld van een nieuw spiritueel leven is Abraham, een rijke veehouder uit de stad Ur. God zegt tot hem: ‘Ga op weg”. Abraham verlaat zijn woonplaats en gaat op weg naar een vreemd land. Maar hij laat niet alleen de stad van zijn voorvaderen achter zich, ook hun goden. God spreekt tot hem, geeft om hem, sluit een verbond met hem. Abraham wordt zich ervan bewust dat zijn persoonlijke beschermgod dezelfde is als de Ontzagwekkende, de Almachtige. Een totaal nieuwe en gedurfde gedachte, in die tijd en nu nog.
Letterlijk zegt God tot hem: Lech Lecha. Lech betekent “ga”. Lecha betekent “naar jou” of “voor jou”. Het geheel is moeilijk te vertalen. We kunnen zeggen: “Ga, maak voort!” Maar ook “Ga tot jezelf!” Abraham maakt een innerlijke, spirituele reis die hem beloftes, tweestrijd en overgave brengt.
God weerhoudt Abraham van het allergrootste offer dat een mens brengen kan – nl. zijn eigen zoon Izaäk. Dit is een keerpunt in de oer-religie. Vanaf Abraham gaat de ‘voor-wat-hoort-wat’ godsdienst op zijn retour. God is er niet om te manipuleren en te gebruiken voor menselijke doeleinden. Hij houdt mensen een spiegel voor en confronteert hen met hun tekortkomingen en idealen. Het zijn de eerste signalen van een nieuw bewustzijn dat zo’n 1000 jaar later in Israël en in andere delen van de wereld ontwaken zal. In het vervolg zullen we zien hoe mensen in die latere periode een nieuwe kritische kijk op zichzelf en op de uiteindelijke werkelijkheid krijgen.
Abraham ging op weg naar een vreemd land, maar zijn eigenlijke reis was de reis naar binnen. Modern gezegd: Abraham leert geloven in de God die in Abraham gelooft.
10 februari 2016
Prachtig!
Jullie zien wel heel mooie dingen en je schrijft en vertelt er veel waardevols bij!
Ik heb er weer van genoten