“De armen bezitten het, de rijken hebben er gebrek aan, het is groter dan God, gemener dan de duivel, en als je het eet ga je dood?”
(raadsel)
Laten we onze tour langs het verleden van de mensheid bij de Neanderthalers beginnen. Deze oermensen leefden zo’n 100.000 jaar geleden in Europa en in het Midden Oosten. Er zijn veel overblijfselen zoals graven, werktuigen, hut-restanten, speren etc. gevonden. Op grond daarvan stelt men zich hun leefwijze als volgt voor: Ze jagen en verzamelen elke dag het voedsel dat nodig is. Ze neuriën in elkaars gezelschap, want dat geeft een gevoel van saamhorigheid. Ze wenken elkaar met gebaren en zeker ook met geluidssignalen, maar anders dan dieren. Dieren communiceren met ‘actie-taal’ (‘ik wil dit’; ‘doe jij dat’) gericht op het ‘hier en nu’. Het gaat over de vier v’s – vechten, vluchten; voeden; voortplanten. Neanderthalers communiceerden met een ‘boodschappen-taal’, veel complexer dan de slimste apen, maar nog geen beschouwende taal zoals moderne mensen. Ze dachten concreet, minder over iets wat elders gaande is, wat vroeger gebeurd is of wat later komt, minder in abstracte begrippen of bespiegelingen.
Zo is het lang geweest tot de komst van de moderne mens zo’n tachtig duizend jaar geleden. Deze mens had andere stembanden en beschikte over veel meer klank mogelijkheden. En misschien is dat de aanzet geweest tot een bijzondere ontwikkeling. Neuriën en muziek blijven geassocieerd met emoties, maar de spreektaal wordt langzamerhand uitgebreid van pure boodschappen-taal tot een taal van woorden en waarnemingen! In plaats van complete actie-signalen gaat de mens signaal-brokjes ofwel woorden gebruiken en dat geeft geweldige mogelijkheden. Want woorden kunnen op allerlei manieren gecombineerd worden tot zinnen met oneindig veel betekenissen. Wanneer ‘pasopleew’ wordt opgeknipt in ‘pasop’ en ‘leeuw’, dan kan ‘pasop’ ook gebruikt worden voor een kuil en ‘leeuw’ ook voor het dier dat veraf is en geen direct gevaar betekent.
Zo kunnen met woorden heel veel verschillende boodschappen samengesteld worden, (net zoals later bij het alfabet met een beperkt aantal letters oneindig veel woorden gevormd kunnen worden). Mensen gaan steeds meer zaken in hun omgeving onderscheiden en benoemen en kunnen door de waarneming-taal steeds meer kennis overdragen op de volgende generatie. Op den duur leren mensen zelfs te spreken over iets wat niet hier maar elders is, of over iets wat niet nu gebeurt maar nog komen moet of al gebeurd is. En uiteindelijk leren ze zelfs te spreken over iets wat er helemaal niet is. Maar wat zal het moeilijk geweest zijn om je zoiets abstracts als het begrip ‘niets’ voor te stellen! Zelfs voor ons moderne mensen is het raadsel wat hierboven staat nog lastig.
Benoemen is onderscheiden en scheppen tegelijk. In Genesis staat – God sprak en het was er. Hij scheidde dag en nacht, water en land. En Adam gaf namen aan de dieren in het veld. Zo klinkt hier door hoe de menselijke taal en daarmee de menselijke geest zich ontwikkelde. “Dat noemen we licht. En dat noemen we water”. Met de kennis van tegenwoordig kunnen we Genesis 1 beter anders lezen: als een beschrijving van de mentale schepping in plaats van de materiele schepping. Het gaat meer over woord-taal en menselijke bewustwording dan over kosmologische en biologische processen. In den beginne was het woord. Beschouwende taal is wat ons menselijk maakt. Deze taal is bovennatuurlijk.