Godsbeeld (heden)


Ongelovigen geloven het ongelooflijkste (K.H. Miskotte)

Bestaat God? Als God goed is, waarom is er dan zoveel kwaad in de wereld? Hoe kunnen we God kennen? Heb je religie wel nodig om goed te leven? Vragen waar elk mens vroeg of laat voor komt te staan. Tegenwoordig heeft God geen beste naam meer. Hij wordt geassocieerd met religieus terrorisme of gezien als een onbruikbaar begrip. Toch valt daar veel op af te dingen. Van de vier grootste massamoordenaars uit de vorige eeuw waren er drie overtuigd atheïst en de vierde ‘geloofde het wel’. En dat we het bestaan van God niet kunnen bewijzen is toch geen reden om er dus maar over te zwijgen. Met ‘hoop’ doen we dat toch ook niet?!

Er zijn geen bewijzen maar wel sterke aanwijzingen voor een goddelijke werkelijkheid: a) we bestaan; b) we denken na over de betekenis van het leven; c) we hebben veel hogere ethische idealen dan we ooit zelf kunnen bereiken; d) we speuren onophoudelijk naar het ene allesomvattende principe, waaruit het universum zich laat verklaren. De eigenlijke vraag is niet of God bestaat maar hoe mensen zich God voorstellen. En hoe zo’n Godsbeeld waarin men al dan niet gelooft, invloed heeft op het zelfbeeld, op de omgang met elkaar en op de toekomst. Dat zijn zeker geen vrijblijvende bespiegelingen.

In de klassieke opvatting is God een persoon – schepper, alwetend, almachtig, algoed, alomtegenwoordig en onveranderlijk – maar dit beeld leidt tot onoplosbare problemen. Hoe kan God goed en almachtig zijn terwijl er toch zoveel kwaad in de wereld is? De christelijke theologie geeft In hoofdlijn twee antwoorden: 1) het kwaad is zo kwaad nog niet want God gebruikt het kwade ten goede of 2) de vrije wil van de mens, maakt dat er iets te kiezen moet zijn en daarom bestaat het kwaad. Maar beide antwoorden nuanceren in feite Gods almacht: geen dwingende beheersende macht, maar inspirerende wisselwerking.

Ook Gods onveranderlijkheid is problematisch. In de bijbel verandert God soms wel degelijk van gedachten. En ook het Godsbeeld verandert in de vier eerder genoemde fasen van de religie. Allereerst de natuurreligie, waarbij God schepper is en hoog op een berg of in de lucht woont. Dan de sociale religie, waarbij God koning is en in een tempel woont. Dan de morele religie, waarbij God vooral rechter is en als het ware in het oordeel van de profeten woont. En tenslotte de religie van de persoonlijke zingeving, waarbij God vader is, wiens Geest in de harten van mensen woont. In de eerste eeuwen na Christus is het Godsbeeld onder invloed van de Griekse filosofen statisch geworden. Gods betrouwbaarheid wordt Zijn onveranderlijkheid. Maar mens en samenleving veranderen en daardoor ontwikkelt zich ook het Godsbeeld.

Dan God als persoon – natuurlijk is dat een menselijke manier van spreken. Onder invloed van de analytische wetenschap denkt menigeen tegenwoordig eerder aan God als een kracht. Maar vanuit een holistische zienswijze kan je net zo goed of zelfs beter aan God als ‘boven-persoonlijk’ denken. Beide opvattingen wijzen hoe dan ook in de richting van werkzaamheid en relatie. Op het elementaire niveau van natuurkrachten en op het complexe niveau van menselijke idealen. Misschien laat de goddelijke werkelijkheid zich wel beter met werkwoorden dan met zelfstandige naamwoorden omschrijven. Een beetje te vergelijken met de ‘manier van doen’ die voor een persoon typerend is (zie ‘zelfbeeld’). God maakt zich in de bijbel bekend als ‘Ik ben’. Door de tijd heen betekent dat “beginning – being – becoming”, een drie-eenheid in werkwoordsvorm waarbij het nieuwe van de voortgaande schepping inbegrepen is. Niet transcendent, niet immanent maar emergent.

Verschillende stromingen in de christenheid hebben uiteenlopende antwoorden gegeven op de vraag hoe God te leren kennen: door het sacrament (katholieken); door de prediking (protestanten); door de gaven van de Geest (pinksterkerken); door de bedieningen (apostolischen); in het eeuwige, onveranderlijke (orthodoxen); in de actualiteit (proces theologen); door de persoonlijke ervaring (evangelischen). Ook op individueel niveau hebben mensen hele verschillende spirituele antennes.

Kunnen we goed doen zonder religie? Nog zo’n oud dilemma. Socrates vroeg zich al af: is iets goed omdat de goden het willen of willen de goden het omdat het goed is? In het eerste geval lijkt de moraal willekeurig of ontoereikend. De Griekse goden namen het immers niet zo nauw. In het tweede geval bestaat de moraal al en zijn goden overbodig. Een veilige uitweg lijkt mij dat goed doen deel uit maakt van God. Een Engels spellingsgrapje laat dat speels zien: Good-God = o, ofwel goed = God. De volgende thema’s gaan over een aantal aspecten van de universele moraal.

Tenslotte, God- en zelfbeeld beïnvloeden elkaar en de wereld. Volgens veel moderne filosofen is het zelfbeeld fragiel of zelfs fictief: ‘ik ben die ik denk dat anderen denken die ik ben’. Deze formulering maakt snel duidelijk hoe geloof in God het zelfbeeld stuurt. Vervangen we namelijk in het bovenstaande ‘anderen’ door ‘God’ dan ontstaat er een heel nieuw perspectief. God laat zich niet manipuleren. We kunnen dan het zelfbeeld niet meer verbeteren door anderen te beïnvloeden, maar alleen door aan onszelf te werken. Bij het kruis en Auschwitz kijkt de mens naar zichzelf en ten diepste naar de lijdende God.

Godsgeloof zonder zelfkennis maakt arrogant. Menselijke ondeugden als superioriteit, exclusiviteit en radicalisme kunnen in een religieuze context extra pijnlijk en hardnekkig zijn. Zelfkennis zonder geloof in God brengt vertwijfeling of wanhoop. In goede wisselwerking brengen geloof in God en zelfkennis het beste in mensen naar boven.

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *