Verzoening (60 AD)


​“Zonder zondebesef geen hoop!”

Na Jezus is het vooral Paulus geweest die de ontwikkeling van de christelijke religie beslissend beïnvloed heeft. Paulus heeft Jezus waarschijnlijk nooit in levende lijve ontmoet, maar een bijzondere Gods ervaring bij Damascus maakte zo’n onuitwisbare indruk op hem, dat alle reizen, brieven en ontmoetingen tot zijn dood toe in dit licht staan. Alsof hij zich plotseling bewust geworden was van een kosmische werkelijkheid: “Jezus leeft en heeft de wereld met God verzoend”. Jaren van afzondering in Arabië had hij nodig om volledig te bevatten hoezeer deze openbaring alles veranderen zou. Niet alleen voor hem, maar voor ieder die zich later christen zou noemen.

In zijn beroemde brief aan de Romeinen vatte Paulus samen wat hij door de jaren heen gepredikt had. Geen systematische theologie. Daarvoor had hij zich nooit de tijd gegund, of misschien was hij daarvoor wel te veel een jood. Maar de kern van zijn boodschap is glashelder: door Jezus zijn mensen van zonden verlost, niet alleen de joden maar alle volken.
Eerder hadden de profeten in Israël al gezegd dat er maar één God voor alle mensen is. Nu zei Paulus dat ook zonde en verlossing universeel zijn. En omdat universeel en individueel twee kanten van dezelfde medaille zijn, versterkte Paulus met zijn wereldwijde missie tegelijk ook het persoonlijke van zonde en redding.

Uit de ontwikkeling van het zonde-begrip in de bijbel blijkt wel hoe radikaal Paulus’ boodschap was. Aanvankelijk was zonde iets oppervlakkigs en incidenteels te vergelijken met onwetendheid, een fout, last of verontreiniging. Later (onder invloed van de groeiende kloof tussen arm en rijk) wordt zonde vergeleken met een geldschuld, die niet of nauwelijks afgelost kan worden. Bij Paulus (en in zijn voetspoor bij Augustinus) is de zonde diep van binnen geworteld en structureel. De hele schepping is er door aangetast. Door deze geleidelijke verinnerlijking van de zonde heeft de mens in feite de verantwoordelijkheid voor het duivelse kwaad op zich genomen.

Maar even totaal en reëel is Gods redding. Voor Paulus is Jezus’opwekking het overtuigende bewijs dat we verlost zijn – een gave van Boven in plaats van opgave voor beneden. In de eeuwen daarna is er eindeloos gefilosofeerd hoe die verlossing bewerkstelligd werd. De vroege kerk dacht vooral aan losgeld dat God betaalde om mensen uit de greep van de duivel te bevrijden. Later kreeg men moeite met de idee dat God iets aan de duivel verschuldigd zou zijn. In de middeleeuwen vatte men Jezus’ dood meer op als een rechtvaardige straf, een soort bliksemafleider voor Gods wraak of plaatsvervangende genoegdoening omwille van Zijn eer en gerechtigheid. De beelden van offer, losgeld en genoegdoening horen bij het compensatie denken, alsof ‘voor-wat-hoort-wat’ voor God net zo belangrijk is als voor mensen. Tegenwoordig is de vraag: had die verlossing niet anders gekund? Misschien moeten we concluderen: voor God wel maar voor mensen kennelijk niet. Jezus werd door mensen gedood, niet door God. Blijkbaar is er geen andere weg voor mensen om zichzelf te leren kennen.

Het kwade zit van binnen en het goede komt van Boven. Zo’n mensbeeld lijkt erg negatief, maar is het toch niet. Stel je het omgekeerde maar eens voor. Als we denken dat het goede van binnen zit en het kwade van buiten komt, dan zouden we blind voor eigen fouten zijn of slachtoffer van onze omstandigheden of allebei. Paulus leert mensen om kritisch op zichzelf te blijven en op God te vertrouwen – om met andere woorden verantwoordelijkheid te nemen zonder te wanhopen. Zonder zondebesef geen hoop!

1 Comment

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *