Compassie (600 BC)


Wereldwijd ontwaken

Het laatste millennium voor Christus is de zgn. Spiltijd. Dan vindt er een enorme ethische omwenteling plaats, niet alleen door Zarathustra in Perzië, maar ook elders in de wereld o.a. door Boeddha in India; door Confucius en Laotze in China; door (voor christenen heel belangrijk) de profeten in Israël en door de filosofen in Griekenland. In dit artikel zien we hoe Boeddha nieuwe, wezenlijke vragen aan de orde stelt, ook al verschillen zijn antwoorden van de christelijke traditie. En hoe Israëls profeten naar nieuwe wegen zoeken. Het volgende thema gaat over de Griekse filosofen met hun eerste theorieën over de waarheid. Samenvattend kunnen we alvast zeggen, dat mensen in de Spiltijd een nieuwe, kritische kijk op zichzelf- en op de uiteindelijke werkelijkheid krijgen.

Boeddha leefde rond 450 BC als een prins en kwam niets tekort. Maar toen hij met grote sociale verschillen en onrecht geconfronteerd werd veranderde dat zijn leven. Niet langer zijn juwelen, macht of gehoorzaamheid belangrijk. Voor hem gaat het voortaan om het lijden van mensen. Boeddha wilde geen priester zijn en al helemaal geen god. Zijn leer sprak  mensen aan omdat die het kastensysteem negeerde. Iedereen – onafhankelijk van maatschappelijke positie of kaste – is verantwoordelijk voor zijn eigen lot. Respect voor alle vormen van leven hoort daarbij zij het op een wat passieve, meditatieve manier.

Ongeveer in dezelfde periode beginnen in Israël de profeten over armenzorg in plaats van offerdiensten in de tempel. Men profeteert over God als bruidegom van- in plaats van heerser over het volk. Je kan rustig zeggen dat er van Genesis tot Jesaja nauwelijks over Gods liefde wordt gesproken. Er wordt niets gezegd over een God die zich verheugt. Maar vanaf Jesaja – dat is na de ballingschap – klinkt een heel andere toon: God zegt: “ Ik heb je slechts een ogenblijk verlaten, maar met open armen zal Ik je weer ontvangen”. Hier laat Hij zich van Zijn empathische, haast menselijke kant zien. God heeft een emotionele relatie met mensen gekregen.

En er is nog iets. Na de ballingschap krijgen Israëls profetieën een internationaal trekje. In het begin van de bijbel wordt het bestaan van afgoden wel erkend. Je mag ze alleen niet dienen. Maar voor Jesaja is er geen alternatief: je aanbidt God of je aanbidt niets. Alle volken zullen uiteindelijk de ene God aanbidden. Deze woorden van Jesaja (en anderen) missen hun uitwerking niet. Het nieuwe perspectief van het monotheïsme roept vroeg of laat, onvermijdelijk allerlei grote vragen op. Is er een universele moraal? Als de enige God goed is, waar komt dan het kwaad vandaan? Wat wil God met andere volken? Is Israël geroepen om religieus te leiden in plaats van militair te overwinnen?

In de Spiltijd verandert de kijk op het leven. Deze ontwikkeling kunnen we in de bijbel volgen, omdat de meeste boeken – ook die van Mozes – tussen 500 BC en 100AD in hun definitieve vorm opgeschreven werden. Welvaart, succes en macht maken plaats voor idealen van eenvoud, matigheid (nieuwe testament) en compassie (oude- en nieuwe testament). ‘Niet stelen’ wordt ‘je naaste liefhebben’. De kring van naasten breidt uit. Zulke hoge idealen vergroten de kloof tussen ambitie en werkelijkheid. En daarmee groeit in de latere christelijke levensbeschouwing ook het besef van zonde en noodzaak tot verlossing. Het einddoel is niet langer materiele voorspoed maar geestelijke redding.

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *